abonneer je op mijn twitter!

woensdag 16 november 2011

Rol van de omstanders


De omgeving van de pester en de gepeste, zoals ouders, leerkrachten en de rest van de groep, spelen een grote rol in het pestgedrag. Zij laten het pesten gebeuren, grijpen niet in en geven hierdoor zowel de pester als de gepeste het idee dat deze situatie normaal is. Dat de pester het recht heeft te pesten en dat de gepeste het pesten maar gewoon moet ondergaan. Vaak ontstaat er hierdoor bij kinderen die gepest worden het idee dat het hun eigen schuld is.

Het groepsproces
Van der Meer (1988) benadrukt dat pesten niet los te zien is van het groepsproces. Ieder mens die in een groep wil of moet functioneren ervaart een drietal basisbehoeften. Deze zijn het zich veilig voelen in een groep, invloed kunnen uitoefenen in een groep en een juiste hoeveelheid persoonlijk contact.

De eerste en meest fundamentele behoefte is zich veilig te weten in een groep. Als kinderen zich veilig voelen, raken ze ook meer betrokken bij een groep. Men wil bij een groep horen, maar ook zoveel mogelijk zichzelf blijven. Bij het tot stand komen van een nieuwe groep vragen de groepsleden zich af of zij kunnen functioneren in een groep en hoe zij een gewaardeerd en gerespecteerd groepslid kunnen zijn.

De tweede basisbehoefte is invloed uit te kunnen oefenen in een groep. Deze komt op de voorgrond zodra in de eerste behoefte in enige mate is voorzien. De één is tevreden met een minimale invloed, de ander heeft juist behoefte aan een sterke inbreng in een groep. Er komt in een groep een verdeling van invloed tot stand. De groepsleden zijn er op uit deze in ongeschreven regels vast te leggen om zodoende de eigen positie te beschermen.

Persoonlijk contact
Het juiste hoeveelheid persoonlijk contact komt vooral naar voren wanneer de eerste twee behoeften redelijk gerealiseerd zijn. Ook hier zijn de behoeften verschillend. De één vindt persoonlijke communicatie nauwelijks nodig en heeft een voorkeur voor zakelijk omgaan met elkaar. Een ander ziet uit naar persoonlijke verhoudingen met andere groepsleden.

Aansluitend op de drie basisbehoeften speelt zich een proces af binnen de groep dat leidt tot evenwicht tussen alle individuele en gezamenlijke verlangens. Dit is het makkelijkst te herkennen bij de vorming van een nieuwe groep. Deze vorming verloopt in fasen.

Eerste fase
De eerste fase van dit proces omvat de verkenning van de groepsleden. Iedere leerling vraagt zich af hoe het in de groep zal gaan, wat men van hem verwacht en hoe hij aan de verwachtingen kan voldoen. Het doel van de groep wordt in kaart gebracht en in verband gebracht met de eigen verwachtingen. Het kind probeert een manier te vinden om bij de groep te horen en zich op zijn gemak te voelen.

Tweede fase
De tweede fase regelt ieders invloed in de groep. Naarmate de gang van zaken binnen de groep duidelijker wordt gaan de kinderen uitproberen tot hoever ze kunnen en mogen gaan. Er ontstaat een 'machtsstrijd', waarbij de kinderen proberen de door hen gewenste invloed uit te oefenen op de doelen van de groep en op de wijze waarop de leden met elkaar omgaan.

Afhankelijk van wie de machtsstrijd wint wordt de hiërarchie in de groep bepaald, waarbij posities worden ingenomen of toebedeeld. Eén of enkele groepsleden nemen de laagste plaats in binnen deze hiërarchie. De posities kunnen overigens per situatie verschillen. Zo kan er een ander patroon zijn bij de gymlessen dan bij de cognitieve vakken. Sommige leerlingen worden niet of in mindere mate geaccepteerd door de groep. Temidden van deze kinderen bevinden zich de potentiële zondebokken.

Derde fase
In de derde fase komen de onuitgesproken gedragsregels tot stand. In de vorige fase is duidelijk geworden wie in belangrijke mate bepaalt hoe de omgangsregels eruit zullen zien. Deze gedragsregels en normen hebben de functie een vast patroon van posities te consolideren en de grenzen aan te geven van wat de groep kan en mag. Degene die zich aan deze normen houdt is veilig.

In sommige groepen zijn de groepsnormen negatief. Dit heeft tot gevolg dat:
  • de groep geen verantwoordelijkheid neemt voor zichzelf en voor de individuele leden
  • alleen de sterksten worden gehoord
  • er concurrentie tussen de groepsleden is
  • besluiten worden doorgedrukt- problemen worden verdoezeld of met geweld 'opgelost'.
In een dergelijke groep is de kans groot dat een zondebok wordt aangewezen. Degene die op de onderste trede van de hiërarchische ladder staat zal dan worden gepest zonder dat de rest van de groep in staat is hier iets tegen te doen. Een leerling stelt de normen niet gauw ter discussie, want dat wordt gezien als een aanslag op het verworven evenwicht, hetgeen opnieuw tot veel onzekerheden leidt. De drie fasen zouden dan namelijk opnieuw moeten worden doorlopen.

De leerkracht
De vraag is welke invloed leerkrachten hebben op eventueel pestgedrag in de klas. Volgens Van der Meer (1988) kan autoritair gedrag van leerkrachten resulteren in het ontstaan van zondebokken in een klas. Autoritair gedrag doorkruist de invloedsstructuur van de groep en wakkert agressief gedrag aan. Het groepsevenwicht wordt verstoord, dit roept frustratie op en deze frustratie kan niet afgereageerd worden op een autoritaire volwassene en wordt dan afgereageerd op een ‘zwakke’ klasgenoot.

De leerkracht vervult een voorbeeldfunctie voor de leerlingen. Wanneer een leerkracht boos of pesterig reageert op een leerling die veel fouten maakt tijdens een gymles, kan dit gedrag door leerlingen overgenomen worden en uiteindelijk leiden tot het aanwijzen van een zondebok. Volgens Olweus (1992) zijn veel waardering en welgemeende aandacht van de leerkracht belangrijke middelen om het gedrag van de leerlingen te beïnvloeden.


Klungers (1999) van het anti-pestbureau Posicom heeft een reader over de aanpak van pesten geschreven. Volgens hem behoort de leerkracht de leider in de klas te zijn, die structuur, affectie en ruimte biedt. Wat belangrijk is, is hoe de leerkracht aankijkt tegen het fenomeen pesten, de pester en de gepeste. Omgekeerd is het ook belangrijk hoe de kinderen tegen de leerkracht aankijken. Kan de leerkracht orde houden? Stimuleert de leerkracht het zelfbeeld, zelfvertrouwen en meedenken bij de kinderen? Hoe bekwaam is de leerkracht in het geven van positieve feedback? Maakt de leerkracht onderscheid tussen gedrag en het wezen van het kind? Een klas is een systeem.


Watzlawick (1974) zegt het volgende over een systeem: ‘Elk deel van een systeem verhoudt zich zo tot de andere delen, dat een verandering in één deel een verandering in alle delen en in het totale systeem zal veroorzaken. Dat wil zeggen dat een systeem zich niet gedraagt als een eenvoudige samenvoeging van onafhankelijke elementen, maar als een samenhangend en ondeelbaar geheel.’

Uit het bovenstaande wordt dus samengevat duidelijk dat het gedrag van een leerkracht het gedrag van de leerlingen beïnvloedt, het hangt met elkaar samen. Wanneer een leerkracht zich niet bewust is van zijn invloed op de klas, kan dit leiden tot pestgedrag.

De ouders
Ouders zien hun kinderen niet of nauwelijks in de schoolse situatie. Het is voor hen dan ook moeilijk om te constateren of hun kind op school gepest wordt. Het is wel mogelijk om signalen van het kind op te vangen en daarmee naar de leerkracht te stappen.

De volgende signalen zijn primaire signalen die slachtoffers thuis kunnen uitzenden.
  • Ze komen uit school met gescheurde kleren, met beschadigde boeken. 
  • Ze hebben blauwe plekken, verwondingen, sneeën, schrammen, die ze niet op een normale manier opgelopen kunnen hebben.
Secundaire signalen, thuis uitgezonden door slachtoffers van pestgedrag, zijn de volgende.
  • Ze brengen na school geen klasgenoten of andere leeftijdsgenoten mee naar huis.
  • Ze komen zelden bij klasgenoten thuis en spelen zelden met klasgenoten.
  • Ze hebben geen enkele goede vriend met wie ze hun vrije tijd doorbrengen, bijvoorbeeld spelen, winkelen, sporten en muziek, kletsen aan de telefoon.
  • Ze worden zelden of nooit uitgenodigd voor feestjes en zijn ook niet geïnteresseerd in het zelf geven van feestjes, omdat ze verwachten dat niemand wil komen.
  • Ze zijn bang of hebben weerzin om ‘s ochtends naar school te gaan: ze hebben een slechte eetlust en vooral ‘s ochtends vaak hoofd- en maagpijn.
  • Ze kiezen een ongebruikelijk traject om naar school en naar huis te gaan.
  • Ze slapen rusteloos, met nachtmerries, en huilen in hun slaap.
  • Ze verliezen de belangstelling voor hun schoolwerk en halen lagere cijfers dan voorheen.
  • Ze zien er bang, verdrietig of neerslachtig uit of vertonen onverwachte stemmingswisselingen met opvliegers en plotselinge driftbuien.
  • Ze vragen of stelen geld om de pestkoppen te gerieven.
Gezin
Wanneer kinderen deze signalen uitzenden is het aan de ouders om alert te zijn op meer signalen. Het gezin heeft grote invloed op het gebeuren op school, door gehanteerde normen en waarden die afwijken van normen en waarden op school, door rollen die kinderen binnen het gezin hebben en ook op school gaan hanteren.

In een groep is ieder kind, vooral in het beginstadium, bezig de eigen loyaliteit af te meten aan die van de groep. Passen de normen en waarden die je meeneemt vanuit het gezin bij de geldende normen en waarden van de klas?

Voorbeelden
Twee voorbeelden om de invloed van het gezin duidelijker te maken.
  1. Het eerste voorbeeld betreft een klas die het leuk vindt om een leerkracht het leven zuur te maken. Het is een ongeschreven gedragsregel van de klas. Wie niet meedoet met het pesten van de leerkracht, is niet loyaal naar de klas toe, zo wordt gesteld. Een leerling kan er voor kiezen niet mee te doen aan de pesterijen, omdat hij zo niet is opgevoed. In zijn opvoeding is het een ongeschreven gedragsregel dat je iemand die gezag uitoefent niet mag tegenwerken.
    De gezinsregel staat voor hem boven de regel door de klas gesteld. Deze gezinsregel leeft echter niet bij de klas. De klas kan zich er niets bij voorstellen en bedenkt zelf een reden waarom deze leerling niet meepest. Ze fantaseren vanuit hun eigen waarheid: hij wil een wit voetje halen bij de leerkracht, hij doet het om ons te pesten, hij durft niet. De leerling kan door de klas verworpen worden en bij de volgende gelegenheid uitgestoten worden als een zondebok. (Van der Meer, 1988.)
  2. Het tweede voorbeeld is een kind dat thuis de rol van zondebok op zich gedrukt krijgt, doordat ouders vaak ruzie hebben en dit op het kind afreageren. Het kind heeft op school een angstige, teruggetrokken houding, wat negatieve aandacht oproept van de rest van de klas. Dit kan tot gevolg hebben dat het kind ook op school zondebok wordt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten